De grote werkwoorden vervoegen quiz

Quizvragen voor 'Werkwoorden vervoegen'

 
Vul in: Hij ... nog om, maar het was al te laat. (kijken, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
kijkte
kiekte
keek
kijkt
zag
Vul in: Ik heb gisteren ... . (sms'en, voltooid tegenwoordige tijd) opzoeken
ge-sms't
gesms't
ge-sms't
gesmst
ge-smst
Vul in: Bert ... over een uitstekende wortel. (vallen, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
valt
was gevallen
viel
valde
Vul in: Julia ... uren op de bus, maar ze kwam niet opdagen. (wachten, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
wiecht
wachte
wocht
wachtete
wachtte
Vul in: Joke en Fred ... een club voor fietsers. (stichten, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
stichten
stichte
stichtten
stichtte
stochten
Vul in: Hij ... zijn ticketje al ... . (wegwerpen, voltooid verleden tijd) opzoeken
had ... weggegooid
wierp ... weg
had ... weggeworpen
had ... weggewerpt
Vul in: Hij ... alle appels ... . (uitdelen, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
deelt ... uit
had ... uitgedeelt
deelde ... uit
had ... uitgedeeld
Vul in: Jelle ... het geld naar de bank. (brengen, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
bracht
brengt
brachtte
brengde
Vul in: Zij ... alles ... . (weggeven, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
zullen ... weggeven
Gaven ... weg
geefden ... weg
geven ... weg
hebben ... weggegeven
Vul in: Nadat ze alles had ..., ... ze het in de kast. (strijken, voltooid deelwoord; leggen, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
gestrijkt, legt
gestreken, legt
gestreken, legde
gestrijkt, legde