De grote werkwoorden vervoegen quiz

Quizvragen voor 'Werkwoorden vervoegen'

 
Vul in: Hij ... alle appels ... . (uitdelen, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
deelde ... uit
deelt ... uit
had ... uitgedeelt
had ... uitgedeeld
Vul in: Bert ... over een uitstekende wortel. (vallen, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
was gevallen
valt
viel
valde
Vul in: Hij ... zijn ticketje al ... . (wegwerpen, voltooid verleden tijd) opzoeken
wierp ... weg
had ... weggeworpen
had ... weggewerpt
had ... weggegooid
Vul in: Zij ... alles ... . (weggeven, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
hebben ... weggegeven
geven ... weg
Gaven ... weg
geefden ... weg
zullen ... weggeven
Vul in: Hij ... nog om, maar het was al te laat. (kijken, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
kijkte
kiekte
kijkt
keek
zag
Vul in: Joke en Fred ... een club voor fietsers. (stichten, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
stichtten
stichtte
stichten
stichte
stochten
Vul in: Jelle ... het geld naar de bank. (brengen, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
bracht
brengde
brengt
brachtte
Vul in: Omdat hij niet ... wat een palindroom is, ... hij het nu even. (weten, onvoltooid verleden tijd; googelen, onvoltooid tegenwoordige tijd) opzoeken
weet ... googelt
wist .... googeld
weet ... googelet
wist ... googeled
wist ... googelt
Vul in: Ik heb gisteren ... . (sms'en, voltooid tegenwoordige tijd) opzoeken
ge-sms't
ge-smst
gesmst
ge-sms't
gesms't
Vul in: Julia ... uren op de bus, maar ze kwam niet opdagen. (wachten, onvoltooid verleden tijd) opzoeken
wachte
wachtete
wiecht
wachtte
wocht